Kwetsbaar

Kwetsbaar

Het is een eerste kennismakingsgesprek. Van te voren heb ik een paar keer telefonisch geprobeerd een afspraak te maken, maar steeds werd de verbinding na een verward ‘Hallo?’ verbroken, dus nu sta ik onaangekondigd voor de deur. Dit echtpaar heeft namelijk niet om mijn komst gevraagd.
Ik bel aan. “Niels van de thuiszorg hier!” zeg ik door de intercom, en de deur gaat open. Meneer verschijnt in zijn ochtendjas. Hij heeft een pleister op zijn hoofd. Ik blijf beleefd voor de drempel staan en leg uit dat ik door de huisarts gestuurd ben. Hij vraagt niet verder, begroet me vriendelijk en verdwijnt de woonkamer in. Ik volg hem.

Binnen is het koud. De oude gaskachel staat uit. “Die is stuk” zegt meneer, wanneer ik kijk of het waakvlammetje nog brandt. Het is een piepklein huisje, maar alles is spic en span. Mevrouw staat in de keuken en is druk in de weer. Er staan vier gebaksbordjes op het aanrecht, waarop zij op ieder bordje drie verschillende koekjes legt. “Voor wie zijn al die koekjes?” vraag ik. “Voor de visite”, zegt mevrouw. En wanneer ze beseft dat de som niet klopt zegt ze: “Voor jou”.

Als we aan de koffie met koekjes zitten vertel ik nogmaals  wie ik ben en dat ik ben gevraagd om eens te komen kijken of het allemaal  goed gaat met meneer en mevrouw. Dat ze beiden al op leeftijd zijn en dat het dan gebruikelijk is om even kennis te komen maken. Ik denk niet dat het slim is -of kan het niet over mijn hart verkrijgen?- om de échte reden te benoemen. De aanleiding van mijn bezoek waren alarmerende berichten van de buurvrouw dat meneer ’s nachts over straat zou dwalen en mevrouw laatst bij het koken bijna brand had veroorzaakt. Meneer en mevrouw kunnen niet langer zelfstandig thuis wonen en ik ben op bezoek om in te schatten wat de wijkverpleging kan doen tot er een opname in een verpleeghuis geregeld is.

Ik vraag hoe het gaat. Makkelijke vragen. Hoe het gaat met jullie lichamelijke gezondheid? Hebben jullie ergens pijn? Hoe gaat het met lopen? Zijn jullie onlangs gevallen? Komen jullie nog vaak buiten? Doen jullie zelf nog de boodschappen? Hebben jullie nog goede eetlust? Hoe vaak per dag eten jullie dan? Hoeveel wegen jullie? Is er toevallig een weegschaal in huis? Oh, vijf kilo minder dan vorige maand? Dat moeten we even in de gaten houden. En hoe gaat het met wassen en aankleden? Het huis ziet er netjes uit, zeg, doet u dat allemaal zelf? Hebben jullie een beetje hulp van familie of vrienden? En dan uiteindelijk: hoe gaat het met het geheugen?

Ze zeggen dat alles goed gaat en dat ze zich ondanks het gebrek aan kinderen, familie, vrienden of kennissen nog goed samen redden. Ze ondergaan mijn vragenvuur gedwee en ik probeer me te verplaatsen in hun overtuiging dat het écht allemaal goed gaat. Wat een vreemde vragen stel ik dan. Het verbaast me dat ze niet geïrriteerd raken door mijn bezoek. Dat ze me er nog niet uitgeschopt hebben. Mijn glimlach is mijn redding, denk ik.

Meneer zegt niet veel, maar kijkt gedurende het gesprek vriendelijk voor zich uit. Mevrouw is gedurende het gesprek aan één stuk door bezig met het zoeken, verplaatsen en terugzetten van dingen. Zij runt het huishouden, vult haar dagen met orde scheppen, terwijl de hoofden van haar en haar man een steeds grotere chaos worden. Als ik mevrouw vraag hoe ze de boodschappen en financiën regelt, legt ze me het stap voor stap uit. Ze vertelt me waar het pinautomaat is en welke cijfercombinatie ze dan intoetst om geld tevoorschijn te halen. Terwijl ik dit aan hoor, en bedenk dat ik een willekeurig iemand anders had kunnen zijn, raak ik ontroerd.

Dan is het tijd voor de handtekeningen. Een zorgovereenkomst is nodig om thuiszorg in te kunnen zetten. In dit soort situaties geeft vragen om een handtekening me altijd het gevoel dat ik fraudeer. Maar ik weet ook dat dit het beste voor hen is.
“Niets tekenen, Greta!” roept meneer ineens vanuit zijn stoel. “Ach, houd je mond, Jaap”, kaatst mevrouw terug en ze tekent nog voordat ik uit heb gelegd wat er op het formulier staat. Ook hij tekent uiteindelijk en ik voel me opgelucht maar toch schuldig.

Voor ik vertrek herhaal ik nog één keer dat ik volgende week weer even langs kom. Ik help meneer en mevrouw in een extra warme trui en zeg dat ik de verwarmingsmonteur morgen ga bellen. Ik raad ze aan goed te eten en eventjes niet de straat op te gaan met deze kou. Ik wrijf mevrouw even over haar schouder, maar ze verdwijnt al weer in de keuken met een fles dikke bleek.

Op de fiets terug naar het kantoor denk aan hun kwetsbaarheid. Allebei ver in de tachtig en zo hulpeloos als kleine kinderen. En als een vader maak ik me zorgen over alle gevaren die er voor hen liggen in deze grote stad. Als ik denk wat er allemaal mis kan gaan, lopen de rillingen over mijn rug. ’s Avonds in bed pieker ik verder over dit echtpaar en de volgende dag besluit ik om weer langs te gaan. Wanneer ik aan de voordeur geen herkenning in hun gezichten bespeur, hoop ik ergens dat ze me dit keer niet binnen laten. Dat ik het mis had en ze prima kunnen inschatten dat je een vreemde je huis niet in laat. Dat meneer roept: “Aan de deur wordt niet gekocht!” en de deur dicht knalt. Maar met hetzelfde gemak zit ik tien minuten later weer aan een schaaltje met drie verschillende soorten koekjes.